Image Alt

Verhalen

Waarom doen we dit, in hemelsnaam?

‘Waarom doen we dit in hemelsnaam’ was de vraag waarmee ik vanmorgen wakker werd. Op een verlaten plek aan een duin. Aan de rand van een olifantenreservaat, waar we nog geen enkel exemplaar hebben gezien, laat staan op bezoek gehad. Waar we met ongelofelijke moeite deze plek hebben bereikt, bevochten in drieënhalf uur zwoegen.

Kijk naar mijn tientallen malen verbrandde kop. Vuurrood ondanks allerlei smeersels, steeds bedekt door een royale, breedgerande hoed. De groeven rond ogen en mond lijken verdubbeld, de huid dubbel verouderd.
Kijk naar mijn rode neus, een soort aardbei in een grassige omgeving dat eens een verzorgde baard was.
Kijk naar mijn ruwe handen, ooit alleen maar gebruikt om de toetsen te beroeren, nu vol met zand, olie en smeer. Nagels die nooit meer schoon zijn, vol zwarte randen, met een mes nog een beetje schoon te maken.
Kijk naar mijn witte, melkfles-achtige benen, vol beschadigingen van doornen, vol met schrammen.
Kijk naar mijn witte voeten, immer gehuld geweest in sokken en nu in plastic sandalen, de onbedekte delen rood verbrand.

Weet dat ik minimaal 15 minuten onder de douche sta in NL en nu maximaal anderhalve minuut, maar soms ook dagen niet.

Voel die angst van mijn technische tekortkomingen in een harde, verlaten omgeving, waar het heel houden van de auto het verschil is tussen leven en dood.
Voel de bezorgdheid voor Trui, die zich er dapper doorheen slaat, maar lichamelijk zich vanochtend een waar wrak voelde. Voel gewoon dat een avontuur wel een begin heeft, maar zelden een helder eind, geen antwoord, immers anders zou het geen avontuur zijn.

Deze vraag stelde ik mezelf op de eerste plaats maar gelijk ook aan Trui. Een vraag waar ik op deze vroege ochtend even geen antwoord op had. We liepen het duin over, vijf stappen vanaf de plek waar we camp hebben gemaakt, richting een grote branding door de harde aanlandige wind. En dan komt ineens het antwoord. Voor ons beiden. Zonder dit uit te spreken.
We kuieren naar de branding en zien een uitham (raar woord, maar wel duidelijk). Deze uitham steekt een honderd meter in de oceaan en blijkt royaal voorzien van een soort kratertjes. Sommige met een doorsnede van 20 cm, van 1 meter en van 20 meter. Elke krater gevuld met kristalhelder water en vol van allerlei leven. Groene grasjes, rode koraal, groene koraal, kleine- en groter vissen. Bij elke golf wordt er nieuw water, dus leven, gestort in deze kraters. Elke krater een biotoop op zichzelf, steeds weer anders van vorm, kleur en inhoud. We zien de ‘prik kwalletjes’, doorzichtige gelly-achtige beestjes van 3-5 cm, met een lange paarskleurige staart. En ja, ze prikken, zoals ik tijdens de wandeling kan voelen. We zien weer die oneindige hoeveelheid kleine krabbetjes, wegrennend als ze onze voetstappen horen. We ervaren hoe we deze idyllische wereld met elke stap beïnvloeden, veranderen. Maar het is opnieuw een uniek stukje aarde, een geweldig eenzaam strand van kilometers lang dat zich uitnodigend aanbiedt.

Het antwoord is duidelijk. Stom dat we dat meteen niet doorhadden.

NB/ de foto van het visskelet was vanochtend. Dertig cm breed, 100 cm lang. Nieuwsgierig wat voor vis er in onze voortuin vist?