Prince
‘My name is Prince Dennis, I inherited this title from my father. My last name is Franklin, because my father loves the one dollar billets.’
We zijn in Entebbe, een uurtje onder Kampala en staan met de voorwielen in het water van Lake Victoria. De vogels scharrelen om ons heen alsof ze ons al jarenlang kennen. Dat prehistorische monster van anderhalve meter hoog, de maraboe staat met vijf vrienden onze truck met verwondering te bekijken.
Prince Dennis is een ‘smalltime businessman’ zoals er duizenden in dit continent zijn. Hij bezit een eiland (Freedom Island), een strand met een klein restaurant, heeft een garage, doet in bloemen en is vooral de Prince van de rasta in Entebbe. Hij is goed opgeleid en lijkt een slimme vogel, maar hij is zó teleurgesteld in zijn volk. ‘Afrikanen werken totdat ze genoeg hebben om eten te kopen en dronken te worden, dan stoppen ze met werken. Als ik er even niet ben, word ik bestolen. Mensen maken misbruik van me op alle mogelijke manieren. Mijn droom is voldoende geld te hebben om te reizen over de wereld.’
Ik vraag door en hij vertelt ook streng te kunnen zijn als dat nodig is. Maar het helpt gewoon niet volgens hem. De grootste kwaal van Afrika is [ignorance]. Dat is aangeboren, daar is geen kruid tegen gewassen. Prince Dennis is 31 jaar, heeft 4 vrouwen en 15 kinderen. Hij vraagt hulp (of hij wil alleen maar met een blanke praten om hen te slijmen?) en ik vind het leuk achter zijn beweegreden te komen. Immers, dat merk ik ook weer op deze reis, het contact met welke mens dan ook, doet me meer dan een mooie berg of een kleurrijke vogel.
We hadden afgesproken rond de klok van tien een rondvaart naar zijn Freedom Island te maken. Het zit er vol met vogels en het is een besloten privéplek. Om elf uur roept hij, terwijl we over zijn business aan het praten zijn, dat het later wordt omdat iemand een slangetje zou brengen om acht uur en die man heeft zijn telefoon uitstaan. Twee mensen worden naar zijn huis gestuurd, maar hij is onvindbaar. ‘Dit is nou precies waar ik het over heb Geert, hoe kun je zulke mensen nou opvoeden?’ Om twaalf uur komt een grote slome neger aansloffen met een glimlach van hier naar Tokio, trots houdt ie een slangetje in zijn hand. Ik overleg met Prince Dennis hoe hij daarmee omgaat en dat ik zijn rol even overneem.
‘Sorry mijnheer dat ik te laat ben. Ik was het vergeten en mijn telefoon was leeg….’ Dat duurt zo een kwartiertje en ik herhaal dat sorry geen hoop op een betere toekomst geeft. Ook hij is een businessman en zou afspraken na moeten komen. Verder dan sorry komt hij niet. Ik vraag hoeveel geld hij in de zak heeft: niets. Of hij met de auto is: nee. Hij blijkt met de motorfiets. Of ik zijn sleutels mag zien? Natuurlijk. En ik steek de sleutels meteen in de zak. ‘Ga maar lopend naar huis en als je morgen terug komt, hoor ik graag een écht verhaal van je.’ Hij is verbouwereerd dat zo’n mazungo zo brutaal kan zijn en loopt mopperend naar Prince Dennis. ‘Waauw, dat is een goede zaak! Prince Dennis brult daar nog overheen: ‘Je gaat deze hele dag voor me werken en je krijgt niet betaald.’
Bestraffingen lijken niet zo veelvuldig voor te komen. Consequent ergens voor staan als leidinggevende is ook twijfelachtig. Prince Dennis heeft talloze partners, kleine bedrijfjes waar hij een paar centjes in heeft zitten en is vooral vol van zichzelf en zijn titel. Hij verschuilt zich achter zijn ‘vaders voetstappen’, achter zijn verantwoordelijkheid voor ‘zijn volk’. Hij rookt vervolgens zijn joint (van een kracht die Trui uit haar voegen blies), neemt zijn biertjes en neukt zijn meisjes. Zijn ‘volk’ aanbidt de adonis en alles blijft zoals het was.