Voorbij mooi
Tientallen, vijftig, misschien wel meer landen al bezocht. Haar mensen gesproken, haar eten gegeten en wijn gedronken. Dronken geweest van al die uitzichten, bergkammen gewit met sneeuw, rivierdalen eindigend in warme baden. Fruitbomen met warm fruit, zo in de mond. Alles is ‘mooi’, wat een vreselijk woord is dat overigens, net zoals ‘leuk’, ook zo vreselijk. Zo’n ‘container begrip’, inmiddels zo niets zeggend en toch dagelijks gebezigd bij gebrek aan beter.
Wanneer je al zo veel landen gezien hebt, landen waar je beslist elke keer diep van onder de indruk bent. Vanwege de schoonheid van het landschap, de beauty van haar bewoners, van de eenvoud van haar levenswijze, de wijsheid van de ouderen. Wanneer je al zoveel landen hebt gezien, zoveel landen hebt beleefd, wat is dan nog ‘mooi’, was is er voorbij mooi? Haar overtreffende trap, zoals ‘prachtig’, doet ‘mooi’ tekort. Wat voor de een ‘mooi’ is, is voor de ander ‘prachtig’ of omgekeerd.
Is het dat kleine vogeltje ‘nooit eerder gezien’, de oogopslag van het kind, is het de verbazing van een niet ophoudende, gastvrije kustlijn of juist het onherbergzame, boven de 2000 meter liggende vrijplaats van intellectuelen zonder nationaliteit? Gaat dat voorbij ‘mooi’, voorbij ‘prachtig’? Komen we woorden tekort om het te beschrijven, voldoen de foto’s niet meer, of de schilderijen van weleer? Is het simpelweg blasé om ‘mooi’ te vermijden en geef je nergens meer een ruk om. Niet om de woorden die het zouden moeten beschrijven, maar om het gevoel van schoonheid dat je verbergt achter de blik van oneindigheid die reizigers zo eigen is?
Het is topdrukte bij de warmwaterbron. Rond de klok van zes. Donkere, Marokkaanse jonge moslimmannen komen zich verwennen in schoon water, ver boven de 37 graden, maar bij enige gewenning net genoeg om een constante flush in je kop te voelen. Vanochtend waren we bijna alleen. Het oude mannetje, sigaar in de mond, vergat zijn vrouw en keek zijn ogen uit naar het blote lijf van Trui. Na de sigaar ging ook hij onder, natte handen en sigaren zijn een slechte combinatie. We hebben bezoek gehad van andere reizigers, Jim en ?, om af te wachten wanneer we de bron voor onszelf kunnen claimen. Met kaarsen, wijn en gezang. We tellen het aantal auto’s, misschien dat we eerst gaan slapen? Misschien pas na middernacht als de maan en sterren ons bijlichten?
Voorbij ‘mooi’ is er niets. Mooier en mooist bestaan als een glijdende schaal naast elkaar. Het is het wisselende landschap, de wisselende mensen die steeds anders zijn, niet mooier maar anders. het is de verbazing om ineens te merken dat je op dezelfde plek al eerder bent geweest, maar deze niet meer herkend. De schoonheid van ‘mooi’ ligt in het moment van het nu.
Mijn geliefde vind ik mooi, anders mooi dan tien jaar geleden. Het moment dat ik erken, dat ik het ‘mooi’ herken en daar woorden aan geef, dát is het moment dat ‘mooi’ haar diepere betekenis krijgt. ‘Mooi’ is het begin van aanvullende woordenreeks, onderscheidende woorden, nooit dezelfde. Of wel. Elk ‘mooi’ is anders.